Het spannende relaas van sergeant Harry van de Sanden in mei 1940

Oorlogsverhalen uit De Hilverbode (2)

In de Hilverbode van zaterdag 15 mei 1965 verscheen een artikel waarin van vier Bekenaren hun oorlogservaringen vertelden. Alle vier waren ze betrokken geweest bij de verdediging van het land tegen de binnenstormende Duitse troepen. Vijf dagen duurde de strijd in mei 1940, maar na het bombardement op Rotterdam was een capitulatie niet meer te vermijden. Het relaas van die vier toen nog jonge Bekenaren publiceren we op deze website. Wie de tekst heeft geschreven is niet bekend. Vermoedelijke Eduard – Wai -Naaijkens, de toenmalige hoofdredacteur van De Hilverbode.
Deel 2: Het verhaal van Harry van de Sanden, de latere gemeentesecretaris van Hilvarenbeek.

“Voor mij begon de oorlog nabij het Peeldorp Griendstveen, waar ik als sergeant-menagemeester bij het 30e Reg. Inf. de zorg had voor de voeding van de gevechtsgroep die ter plaatse de stellingen bemande. Tien mei, de dag waarop in alle vroegte de oorlog was begonnen, was de laatste dag dat wij de manschappen in de stellingen van eten konden voorzien. Wij retireerden naar Asten Someren en trokken later vandaar in noordelijke richting naar Helmond. Hier werd onze gevechtsgroep opnieuw gegroepeerd en kreeg zij de opdracht nieuwe stellingen te bezetten bij ’t dorp Mierlo.

Harry van de Sanden was ambtenaar op de secretarie van de gemeente Hilvarenbeek toen de oorlog uitbrak. Later werd hij gemeentesecretaris. Deze foto is gemaakt tijdens een receptie op het gemeentehuis. Z.j.

Nauwelijks was onze staf – staande op de kanaaldijk aldaar – in beraad gewikkeld over hetgeen ons verder te doen stond toen we al ijlings vuurdekking moesten zoeken. Het bleek dat de Duitsers inmiddels al tot hier waren doorgedrongen en ik kreeg het bevel om met mijn manschappen transportmiddelen te gaan vorderen in ’t naburige dorp. We slaagden er slechts in één personenauto te bemachtigen die plaats bood aan zes man. Op de weg terug naar ’t kanaal werd onze wagen versperd door een patrouille militaire politie die ons terug stuurde, waardoor we van onze afdeling werden afgesneden. Later vernam ik dat bijna de gehele troep door de Duitsers krijgsgevangen was gemaakt. We kregen opdracht ons op eigen kracht te vervoegen bij de troepen in Zeeland, hetgeen al gauw bleek ’n hachelijke onderneming te zullen worden.

Het regende bommen

Steeds meer vijandelijke vliegtuigen die vuurden op alles wat bewoog, kwamen opdagen en tussen Moergestel en Tilburg moesten we onze eerste vuurdoop ondergaan. We zochten dekking in ’t bos maar voor onze kok bleek dit onvoldoende te zijn, want toen we onze schuilplaats verlieten bleek de arme kerel al morsdood te zijn. Nabij ’t Trappistenklooster was er ’n nieuwe helse aanval, nu van Stuka’s de gevreesde duikbommenwerpers. Het regende bommen en één ervan kwam zo vlakbij onze dekking terecht, dat een onzer manschappen door de hevige luchtdruk in een bomtrechter werd gezogen. Toen we de man er meer dood dan levend uitsleepten, bleek zijn dikke, pikzwarte haardos in die luttele ogenblikken volkomen grijs te zijn geworden.

Bericht in het Nieuwsblad van het Zuiden van 7 augustus 1940 over de behouden terugkeer van sergeant Harry van de Sanden.

Op de weg naar Breda hadden we de eerste ontmoeting met Franse militairen en raakten we nabij ’t dierenpark opnieuw betrokken bij een zware beschieting. Wij zochten opnieuw dekking maar de Fransen trokken zich van al ’t donderend geweld niets aan en, zittend op hun motorfietsen, schoten zij er lustig op los. Na veel omzwervingen kwam dan ons groepje via Zeeland terecht in België, waar we opdracht kregen, langs de zeekust naar Duinkerken te vertrekken om daar te worden ingescheept. Daar onze reis voortdurend werd bemoeilijkt door hevige beschietingen en bombardementen slaagden wij er niet in het opgegeven doel te bereiken. Tenslotte bleken we terecht te zijn gekomen in Nantes, zakten vandaar af naar het zuiden om vervolgens te belanden in het stadje Saintes. Franse, armzalig uitgeruste patrouilles, die Duitsers in ons zagen namen ons gevangen, namen een verhoor af en lieten ons weer vrij, waarna ze ons inlijfden bij hun eigen patrouilles, die op zoek gingen naar Duitse valschermpspringers.

Liften in Frankrijk

Na enige tijd besloten we te trachten in contact te komen met de Nederlandse consul, maar daartoe verwees men ons naar ’t verre Bordeaux. Op weg daarheen werden we ’n tweede en zelfs ’n derde maal krijgsgevangen genomen door de Fransen, weer vrijgelaten, om tenslotte naar Caen te worden verwezen. In Saintes trof ons ’n lelijke tegenvaller omdat we hier onze trouwe Renault moesten afgeven. Liftend vertrokken we hierop naar Nantes waar we kennis maakten met de erbarmelijke landverhuizersstoet uit Breda, die tot hier hun lijdensweg hadden voortgezet en waar ik ook m’n dorpsgenoot Huizer ontmoette. Hier hebben we getracht met een Groningse kustvaarder die hier in de haven lag, naar Engeland over te steken, maar we werden telkens door de havenbewaking terug gewezen.

In de Peel werd in de meidagen van 1940 fel gevochten om de opmars van de Duitsers te stuiten.

We probeerden ’t opnieuw te St. Nazaire, waar talrijke Engelse troepen-transporters voor anker lagen en waar we zagen dat vier ervan door Stukas in de grond werden geboord. Hierna voeren we verder langs de Bretonse kust, ankerden nabij het eiland Belle Isle en kregen daar van de Franse marine de opdracht ons bij hun kruisers aan te sluiten om in convooi naar Casablanca te varen. Wij konden het convooi niet volgen, keerden terug naar Belle Isle, deden nogmaals ’n poging te ontkomen naar Engeland, lukten daarin evenwel niet en gingen, nadat de Groningse kapitein ten einde raad zijn schip tot zinken had gebracht, tenslotte aan wal op ’t eiland.

Terug naar Nederland

Na een verblijf van een week, toen we hoorden dat Frankrijk had gecapituleerd, besloten we ’n poging te wagen naar Nederland terug te keren, werden echter nabij ’t plaatsje Van krijgsgevangen gemaakt door de Duitsers, in ’n concentratie-kamp gezet, 5 weken gevangen gehouden en eindelijk weer vrijgelaten en van ’n reispas voorzien, nadat men ons een verklaring had laten tekenen, niets meer tegen de Duitsers te zullen ondernemen. Na een gevaarvolle reis belandden we uiteindelijk via Parijs in Brussel waar we een gul onthaal genoten ten huize van de beroemde wielrenner Piet van Kempen. De rest is gauw verteld. Al liftend geraakte ik in Tilburg en Hilvarenbeek, waar ik wonderbaarlijk genoeg, nog juist op tijd arriveerde om mee te lopen in de stoet van Beekse mensen die bij de kapel van O.L. Vrouw van de Voort die dag de laatste dag van de noveen gingen houden om mijn behouden terugkeer te verkrijgen. Hun gebed was verhoord, ik was weer heelhuids thuis, maar het was intussen half augustus geworden.”

Lees hier deel 1 van de serie