Verboden vlag aan de schoorsteen van de boterfabriek

Koningin Wilhelmina neemt in Portmouth (Engeland) in 1944 de erewacht af. Foto collectie NIMH.

Jan Naaijkens (1919) is tijdens de oorlog een jongeman die niet bang uitgevallen is. Dat blijkt wel uit het volgende verhaal dat hij voor kinderen schreef, waarin hij de verboden Nederlandse vlag gaat uithangen ter ere van de verjaardag van koningin Wilhelmina.

Het is gebeurd tijdens de oorlog. De Duitsers zaten al meer dan een jaar in het land. De regering had de wijk moeten nemen naar Engeland. Ook de koningin was daar naar toe getrokken. Zij moest dat wel, want anders zou zij zeker door de Duitsers gevangen genomen zijn. Dat was toen koningin Wilhelmina, de grootmoeder van koningin Beatrix [de overgrootmoeder van koning Willem-Alexander]. Ze verjaarde op 31 augustus. Vóór de oorlog was het op die verjaardag altijd groot feest met optochten en vuurwerk en zo. Maar onder de oorlog kwam daar niets van in. De Duitsers hadden alles wat met het Oranjehuis te maken had streng verboden. Er mocht geen vlag worden uitgestoken en de naam van de koningin mocht niet eens genoemd worden.

Zou deze verjaardag voorbijgaan zonder dat er iets gebeurde?

Kijk, dat zat me nu lelijk dwars. Ik peinsde me het hoofd suf, of ik niet de een of andere streek kon uithalen. En jawel, daar vond ik iets.

Op de vooravond van de verjaardag – juist ja, dat was op 30 augustus – sloop ik stiekem de trap op naar boven, naar de kast waar moeder onze vlag had opgeborgen. Die vlag lag daar al meer dan een jaar, helder gewassen en gestreken, wachtend op de dag van de bevrijding, als ze weer fier en vrij aan de stok zou kunnen wapperen.

Ik zei dat ik het stiekem deed. Want niemand mocht weten wat ik van plan was. Een geheim is alleen veilig als je het helemaal alleen kent. Ik schrok daarom, toen juist op het ogenblik dat ik de vlag onder mijn jas moffelde, mijn zus de kamer binnenkwam.

‘Wat moet dat met die vlag?’ vroeg ze achterdochtig.

‘Vraag me niets,’ zei ik. ‘Hoe minder je weet hoe beter. Vergeet wat je gezien hebt. Morgen zul je begrijpen waarom.’

Mijn zus vroeg niets meer.

En laat niemand meer beweren dat meisjes geen geheim kunnen bewaren. Zij kon het in ieder geval. Ze heeft haar mond gehouden, de hele oorlog lang.

Ik bleef het langste op, die avond. Rond elf uur, toen alle anderen naar bed waren, glipte ik ongemerkt de achterdeur uit. Ik ging naar het schuurtje achter het huis, waar ik mijn uitrusting had klaar liggen: een overall, een zaklamp, een paar gymnastiekschoenen en een gordel, zoals die gebruikt worden door de arbeiders, die in elektriciteitsmasten klimmen: ze kunnen er zich mee aan de palen vasthaken en hebben dan hun handen vrij voor hun werk.

Ik trok mijn “uitrusting” aan en maakte met wat roet mijn gezicht zwart. Zo hoopte ik nagenoeg onvindbaar te zijn in de donkere avond.

Ik sloop de straat op.

Het was doodstil, want na elf uur mocht geen mens meer buiten komen. Het waaide nogal, en ik was daar blij om. Als ik misschien onverwacht een geluid zou maken, zou dat in het waaien van de wind verloren gaan. Even stond ik stil en luisterde scherp. Zien kon ik niets, want het was aardedonker. Om de Engelse vliegtuigen niet de weg te wijzen, mocht er geen enkel lichtje branden.

Ik hoorde niets. Stilaan raakten mijn ogen wat aan het donker gewend. Ik betastte nog even de vlag, die ik opgevouwen onder de overall op mijn borst droeg, en ging op weg.

Ik moest helemaal aan de andere kant van het dorp zijn. Daar stond de boterfabriek en die fabriek had een knots van een schoorsteen van wel een meter of dertig lang.

Die schoorsteen, dat was mijn doel, zie je. Ik wilde de vlag boven in de top binden. Ze zat daar zo hoog dat het hele dorp ze kon zien en bovendien zou het niet eenvoudig zijn, de vlag er af te halen.

Geruisloos op mijn gymnastiekschoenen sloop ik verder, tastend langs de huizen. Nu en dan stond ik even stil en luisterde scherp, of er geen Duitse patrouille in aantocht was. Ik was nog niet halverwege en daar hàd je ze. In de verte al hoorde ik het klossen van hun zware spijkerlaarzen. Ik verborg me in een portiek en wachtte af. Ze konden me niet gezien hebben en als ze voorbij waren was de baan veilig.

Het geklots kwam snel dichterbij. En toen, toen dacht ik dat mijn hart ophield met kloppen. Vlak voor de portiek stonden ze stil. Zouden ze toch wat gezien hebben? Ik maakte me zo klein mogelijk en hield mijn adem in. Stel je voor dat ze juist hier gingen aanbellen!

Het wachten scheen eindeloos te duren. Ik waagde het heel voorzichtig om een hoekje te loeren… en zag dat de Duitsers bedaard een sigaret opstaken en verder wandelden!

Ik wachtte een minuut of vijf, tot het geluid der klossende laarzen in de verte verdwenen was. Nu was de baan veilig. Een tweede patrouille zou pas over een uur de ronde doen. Als een haas rende ik naar de fabriek. Daar rees de schoorsteen hoog boven me uit, als een toren. Ik moest haast maken, want de maan dreigde door de wolken te breken.

De melkfabriek van Hilvarenbeek in de jaren zestig. Aan die schoorsteen bevestigde Jan Naaijkens aan het begin van de oorlog de Nederlandse vlag, tot woede van de Duitse bezetter. Foto Ran Naaijkens.

In de schoorsteen zaten aan de buitenkant ijzeren klimhaken gemetseld. Het was dus maar een wissewasje om naar de top te klimmen.

Maar nu ontdekte ik, dat ik een stommiteit had uitgehaald. Waarom had ik tevoren niet even het terrein verkend?

De eerste klimhaak zat een meter of drie boven de grond, natuurlijk om te voorkomen dat kwajongens er in zouden klimmen.

Tijd om een ladder te gaan halen had ik niet meer, de maan scheen het gevecht met de wolken snel te gaan winnen. Zouden al mijn voorzorgen, al mijn angst, vergeefs zijn geweest?

Radeloos keek ik om me heen. Niet ver van de schoorsteen, tegen de muur van de fabriek, stond een kist van een meter of anderhalf hoog. De kist was leeg. Vlug wentelde ik haar onder de klimhaken en kon juist met de vingertoppen van één hand aan de onderste haak.

Ik maakte een vertwijfelde sprong, greep de haak en hing aan één hand tussen hemel en aarde. Hoe ik het klaarspeelde weet ik zelf niet. Ik ben nooit erg sterk in gymnastiek geweest, maar ik slaagde er in me aan de haak op te hijsen en de tweede vast te grijpen. Nu stond ik gauw op de onderste haak. Ik snakte naar adem en trilde over al mijn ledematen. Ik had wel vijf minuten nodig om op toeren te komen. Intussen werd het almaar lichter.

Het silhouet van de schoorsteen tekende zich al scherp af tegen de hemel.

Zou het te laat zijn?

‘Ik ga dóór,’ gromde ik tot mezelf. ‘Nu ik eenmaal zo ver ben, draai ik niet meer om.’

Snel maar voorzichtig klom ik naar boven en zonder moeilijkheden bereikte ik de top. Ik haakte me vast met de gordelhaken en had nu de handen vrij om de vlag aan de klimijzers te binden.

Even loerde ik over de schouder naar omlaag.

Diep beneden me lag slapend en donker het nietsvermoedende dorp.

Het kostte maar enkele ogenblikken om de vlag vast te binden.

Toen aanvaardde ik de terugtocht en met een zucht van verlichting liet ik me na de laatste haak op de grond ploffen. Ik wentelde de kist haastig terug en keek naar boven.

Juist op dat moment brak de maan door. De vlag wapperde trots en fier boven in de top.

Je kunt me geloven of niet, maar er schoot toen een brok in mijn keel. Ik salueerde als een matroos voor de vlaggenmast en rende toen naar huis, waar niemand mijn afwezigheid gemerkt had.

De volgende morgen maakte mijn moeder me vroeg wakker.

‘Moet je horen!’ zei ze, ‘er hangt een vlag boven in de fabrieksschoorsteen!’

‘O ja?’ zei ik, ‘wie zou hem dat geleverd hebben?’

Ik kleedde me vlug aan en fietste naar de fabriek. Er was al een hele troep volk samengestroomd en van alle kanten kwamen nog meer mensen aanhollen; het hele dorp was leeggestroomd.

‘Snap jij,’ vroeg iemand me, ‘wie het lef durft te hebben om ’s nachts die schoorsteen in te klimmen?’

‘Nee,’ zei ik, ‘daar snap ik geen biet van.’

De Duitsers waren razend, dat kun je je wel voorstellen.

Het duurde drie uur voor ze iemand vonden, die de vlag voor goed geld er uit wilde halen.

Ze werd verbeurd verklaard en kwam in een kast van het gemeente huis terecht. Daar heb ik ze op de dag van de bevrijding teruggehaald.

Ik heb ze nu nog.

 

Dit verhaal is o.a. gepubliceerd in Oorlog onderweg: Brabant in de Tweede Wereldoorlog [1994]. Redactie Piet Mooren, m.m.v. Karen Ghonem-Woets