Dagblad De Gelderlander publiceerde op 28 oktober 1944 een reportage over de opmars van de geallieerde troepen, die zoals bekend in die periode ook Diessen en Hilvarenbeek bevrijdden. Hieronder het letterlijke verslag.
(Van onzen correspondent)
De motor kleppert en gromt van ongeduld. Zijn we klaar? Snel nog even de kaart van Noord-Brabant raadplegen. Ieder dorp wordt opgeschreven. We moeten voorzichtig zijn, is gezegd. Waar we naar toe willen? Tilburg is ons eigenlijk doel, doch we moeten afwachten, of het bereikbaar is. Misschien hebben we geluk en trekken we aan het hoofd der geallieerde legers mede de stad binnen.
‘s Middags tegen drie uur stuift onze D.K.W., nu een zeer gewaardeerde oorlogsbuit, den weg op naar Veldhoven. Op de kaart hebben we uitgerekend, dat de weg naar Tilburg waarschijnlijk leidt over Oerle, Wintelre, Vessem, Diesen en Hilvarenbeek. Vanuit Hilvarenbeek stond ons een drietal wegen ter beschikking. Zou niet één er van reeds zoover van Duitschers zijn gezuiverd, dat we tot aan Tilburg zouden kunnen doordringen? Voorloopig laten we deze vraag onbeantwoord. De motor raast voort over Veldhoven, Oerle en Wintelre naar Vessem. Heeft hier de oorlog gewoedt en boden de Duitschers in deze afgelegen dorpen zoo’n verbeten tegenstand?
Oerle en Wintelre liggen te droomen in den glans van ‘n zwak Octoberzonnetje. De inwoners komen uit het Lof en groepen samen op de hoeken der hoofdwegen, waar de gealliëerden opnieuw hun macht ten toon spreiden. In Wintelre en Oerle werd gevochten. Beide dorpen lagen dagenlang onder zwaar artillerie-uur, doch de schade is, wonderlijk genoeg, vrij gering. Geheel anders is het echter in Vessem en Middelbeers. De weg slingert, draait en kronkelt. Wij ruiken de eerste ruïnes. Zwart geblakerde, geheel uitgebrande boerderijen verspreiden den scherpen geur van smeulend vuur. Kale muurresten staan nog overeind. Zij passen niet in het landschap, dat spreekt van vrede en harmonie. Tusschen puinhoopen snuffelen biggen in volledige vrijheid, nu zich niemand om hen bekommert. Het grootste gedeelte der inwoners heeft een heenkomen gezocht naar veiliger streken. Het front is nog steeds dichtbij en het gevaar van beschieting door vijandelijke artillerie blijft bestaan. Wagens, beladen met bontgekleurd beddegoed, schuiven krakend voort over den uitgezakten klinkerweg. Een kadaver ligt langs den weg, doch niemand schenkt er aandacht aan. Hier heerscht nog de sfeer van den oorlog, al vinden er ook geen gevechtshandelingen meer plaats.
In Hilvarenbeek gaan we op onderzoek uit, of Tilburg nog niet te bereiken is. We starten onmiddellijk in de richting Esbeek, waar we door de bosschen van het landgoed “Utrecht” Belgisch gebied kunnen bereiken. Eenzaam en verlaten ligt de Prins Hendriklaan tusschen groene dennen en weilanden. Een goudfazant vlucht over den weg en blijft in een boschje nieuwsgierig staan, kijkend naar het vreemde vehikel, dat de rust van de geheele dierenwereld op het landgoed zoo plotseling heeft verstoord. Een klaxonstoot maant hem tot voorzichtigheid en hij duikt onder in een schuilplaats van groen en takken. De Duitschers bouwden ze bij tientallen aan weerszijden van de dreef, doch zij wachtten er hun tegenstander niet af. Engelsch geschut kerfde boomen en verdreef de Duitschers uit hun schuihoeken, reeds lang voordat het Britsche tankwapen zijn krachten met de “Jerries” had kunnen meten. De terugtocht was hier “volgens plan en zonder door den vijand gehinderd te zijn” geschied.
In Weelde was meer strijd geleverd. Vooral de kerk had het moeten ontgelden. Leien pannen en brokken steen lagen over de graven verspreid. Zelfs de dooden van dit vreedzame dorpje waren in hun rust gestoord. De Duitschers maakten van iederen kerktoren een observatie-post voor hun artillerie. Daar de Engelschen van deze nieuwsgierigheid niet gediend waren, moest de kerktoren het ontgelden, zoodat hij in de meeste dorpen een zeer verslagen indruk maakt. Plotseling dondert het geschut. Infanterie rukt op. Tanks rollen aan. Granaten jagen fluitend door de lucht. Enigszins verontrust, vragen we een Engelsch soldaat om inlichtingen. “English fire, we are shelling the germans”, zegt hij lachend. “Het fluitend geluid is niet gevaarlijk, alleen het zoemend”. Het is onze eerste les in front-ervaring. We hebben het gevoel, alsof deze wetenschap iedere granaat voor ons gevaarloos heeft gemaakt. Daarom rijden we in denderende vaart langs lange colonnes. We moeten immers naar Tilburg! We hebben geen tijd te verliezen. “Tilburg 14 km”, staat er op een bordje aangegeven. Nog ‘n kwartier rijden! We geven vol gas.
Of we na een kwartier rijden ook werkelijk in Tilburg waren aangekomen? Toen er 15 minuten verstreken waren bevonden we ons weer een goed eind op weg naar Hilvarenbeek, het strategische verkeersknooppunt van den strijd om Tilburg. Een Engelsche wacht was het niet moeilijk gevallen ons er van te overtuigen, dat het beter was tot een ordelijken terugtocht over te gaan dan ons leven te riskeeren. Uiteenspattende granaten en het treiterende geluid van loerende mitrailleurs maakte iedere verdere uiteenzetting onnoodig. We haalden bakzeil en reden tegen zeven uur ‘s avonds het marktplein op van Hilvarenbeek. Het dorp lag vrijwel volkomen verlaten. Het grootste deel der bevolking was uit eigener beweging geëvacueerd, terwijl enkel dapperen hun nachtleger hadden opgeslagen in kelders en ondergrondsche schuilplaatsen. Zouden we ons bij hen aansluiten of zouden we naar ons uitgangspunt terugkeeren? De Engelsche commandant raadde ons af door de duisternis naar Eindhoven te rijden. De weg werd ‘s avonds en ‘s nachts onveilig gemaakt door Duitschers, die mijnen op den hoofdweg trachtten neer te leggen. “Gaat bij een boer slapen, ik zal U een geleide meegeven, om de vracht op den weg te passeeren”, zeide de commandant met gedempte stem, terwijl hij ons duidelijk maakte geen licht aan te steken en den motor niet te laten loopen.
We verlieten Hilvarenbeek in de richting Diesen. Onrustwekkend klonken onze voetstappen in de verlaten straten. We duwden den motor voort en doorpriemden de duisternis. In de verte groeide een helle lichtschijn tegen den donkeren hemel. Een gierend geluid verscheurde de gespannen stilte. Een doffe plof. Een nieuwe gloed verlichtte den hemel. Dan weerklonk, duidelijk en dreigend, het knerpende geluid van enkele mitrailleurs. We hielden den adem in en vergaten te duwen. Zouden de Duitschers…? Onze begeleider lachtte. “We noodigen de Duitschers voor een hernieuwd bezoek uit. Op dezen weg worden vanaf hedennacht geen mijnen meer gelegd.”
Of deze woorden ons geruststelden? We zeiden “yes”, doch ongerust spiedde onze blik in de richting, waar we het Wilhelmina-kanaal wisten. Onze begeleider had echter gelijk. We sliepen dien nacht rustig en ongestoord op een strooien bed in een boerenschuur. De wacht kon ‘s morgens melden “Alles O.K. Duitsche patrouilles werden niet ontmoet. Er werden geen mijnen gelegd”.
Toen we tegen negen uur buiten kwamen, was de wacht bezig met het bakken van patates frites, eieren en tomaten. Er werd gelachen en gezongen. Bevonden we ons dan toch aan het front, op enkele honderden meters bedreigd door vuurspuwende Duitschers, of waren de belevenissen van den vorige avond slechts een benauwde droom geweest?
L.J.M. VAN DEN BERK.