Gust de Vries, voormalig Sparwinkelier in Diessen en van 1978 tot 1982 conciërge aan de basisschool in Diessen, was eind augustus 1939 als militair opgeroepen om de neutraliteit van ons land te handhaven. Hij was gelegerd in de Peel. Op 11 mei werd hij 1940 krijgsgevangene gemaakt. In de aantekeningen die hij over zijn ervaringen maakte lezen we:
– “Pinksterzondag 12 mei moesten we op de schoolspeelplaats van Erp aantreden, toen de Pastoor kwam. Hij liep langs de aangetreden soldaten en trakteerde ons op een sigaar, wat we erg op prijs stelden natuurlijk.
– Tweede Pinksterdag, 13 mei, moesten we te voet naar Veghel. We kwamen met z’n allen in een spreekkamer van de Zusters Franciscanessen.
– Dinsdag 14 mei: van Veghel naar Uden, ook weer te voet, naar de St. Petruskerk. Hier hoorden we dat Nederland gecapituleerd had.
– Woensdag 15 mei: op transport gesteld met vrachtwagens naar Duitsland, naar een doorgangskamp te Bocholt, even over de grens.
Vader Kees de Vries had vernomen dat Gust krijgsgevangen zat. Waarschijnlijk had hij dat gehoord van tante Odilia, die kloosterzuster was in Keldonk. Hij is toen op 13 mei, daags na de Pinksterdagen, op de fiets gesprongen en naar Keldonk gereden. Gust in zijn verslag:
“Hij hoorde daar waar mijn fotocamera was en ging meteen naar die boer bij de brug. Maar die knecht wilde eerst de camera, die hij op mijn aanwijzing uit de heg had gehaald over de brug van de Zuid-Willemsvaart waar ik hem had weggegooid, niet teruggeven. Tot de boerin zei: “Geef die meneer dat fototoestel maar, want ik zie wel dat hij niet staat te liegen.” Vervolgens ging vader naar Erp naar de school, toen naar Veghel, Vervolgens naar de kerk in Uden, waar hij ook net te laat kwam, want we waren pas vertrokken naar Duitsland. Ge zult begrijpen wat voor een teleurstelling dat voor hem geweest moet zijn. Er zat niks anders op dan met die boodschap naar ons moeder terug te gaan. Al met al had hij dus minstens 80 km voor niks gefietst.
Vanuit Bocholt werd Gust met zijn maten in een goederentrein verder getransporteerd naar een groot krijgsgevangenenkamp in Neubrandenburg, hetzelfde kamp waar ook Frits Timmermans terecht kwam. Op 19 mei kwamen ze hier aan. Gust:
“Hier kregen we teveel eten om van dood te gaan en te weinig om van te leven. Vooraan in het kamp zaten al enkele duizenden Polen en achteraan een vijfduizend Fransen. Wij kwamen middenin het kamp. Wij hadden het redelijk goed, vergeleken met de Fransen. We ontmoetten daar de Polen die er vanaf september ’39 zaten (op 1 sept. ’39 waren de Duitsers Polen binnengevallen). Op woensdag 29 mei kregen we allemaal de gelegenheid om naar huis te schrijven, wat op zich best spannend was. Nu maar hopen op antwoord….. Nooit gehad…..
‘We vergingen allemaal van de honger’
Na ongeveer 10 dagen kamp kregen we de gelegenheid om buiten het kamp “ergens” te gaan werken. Ik was niet de eerste die me meldde, doch de tweede dag waren er al een paar weg en toen koos ik ook voor eten! We kwamen terecht in Marlow, ongeveer 20 km ten zuidoosten van Rostock. We waren met 22 man en we moesten 22 Polen aflossen op een botertonnetjesfabriek. Na aankomst eerst naar het Gasthof, waar die Polen zaten. Namen opgeven en ingedeeld. Een flinke boterham met gortpap. We wisten niet wat ons overkwam. We vergingen allemaal van de honger. Ons werk op de fabriek bestond alleen maar uit hout sjouwen. Na één dag kregen we al ontslag. We werkten ”te hard” denk ik. Op dinsdag 4 juni werden we eerst met de auto en later met de trein verder vervoerd tot Bad Doberan, zo’n 15 km ten westen van Rostock. Vandaar ging het op een boerenkar naar Hohenfelden een klein gehucht, niet veel groter dan Baarschot, met wel een klein schooltje.” Daar werd Gust, samen met 3 andere Brabantse krijgsgevangene te werk gesteld. Gust kwam bij boer Fritz Wienefeld. Hij werd dus boerenknecht. De boer had twee zoontjes onder de 10 jaar en een schat van een vrouw; “gelukkig voor mij”, zegt Gust.
Enkele fragmenten uit het verslag van Gust de Vries:
“Op woensdag 5 juni ging ik met de boer samen de koeien verzetten in de wei. Die wei was niet, zoals hier, afgemaakt met prikkeldraad. Het was daar bergachtig. Er was heel hoog gras. De koeien werden elke dag verzet en konden zo weer een stuk afgrazen. Terug van de wei naar huis even uitrusten en buurten op een boomstam. De boer moest o.a. even vertellen dat ze de joden en pastoors allemaal moesten ophangen. Op mijn vraag “waarom”? Kreeg ik alleen als antwoord dat ze niet deugden: dat kwam dagelijks over de radio. Op mijn reactie “Wat ze hier zeggen en wat waar is” was onze goede verstandhouding al meteen naar de bliksem en kon ik geen goed meer doen. Gelukkig was zijn vrouw anders. Zij had een hart vol begrip en verdedigde mij altijd tegen haar man, met onder andere de opmerking van haar: “Is het al niet erg genoeg dat die jongen krijgsgevangen is en niets weet van thuis en van zijn broer die ook in dienst is?”
‘De boer zei: Ze moeten alle joden en pastoors ophangen. Later zag ik dat hij een band met een hakenkruis om zijn arm droeg.’
“Ik kwam niets tekort en werd door haar als een volwaardig huisgenoot beschouwd. Terwijl ze ook een Poolse knecht hadden, Emiel. Die sliep in het oude huis, dat er tegenover stond; die mocht niet in huis slapen. Emiel had ook al niets met zijn baas op. Ze hadden ook nog een Poolse dienstmeid, waar ik verder niets van weet. Op donderdagavond 6 juni ging ik weer naar het schooltje om te buurten met mijn Brabantse makkers. We baden ook het rozenhoedje. Ik zag toen toevallig de boer wegfietsen in een bruin uniform met een rood-witte band om zijn arm met een hakenkruis. Toen ik dit zag schrok ik en drong het tot me door dat ik in Duitsland zat en dus niet alles kon zeggen wat ik dacht. Het heeft overigens geen andere gevolgen gehad dan de norse houding vanaf woensdag. Dat bleef zo tot ik vertrok”.
Elke morgen moest Gust met een ‘gaffel’ gras voor de koeien gooien in de stal. Toen hij daar op een morgen weer mee bezig was, had hij er geen erg in dat het eerste dier links een stier was. Deze nam hem op de horens en gooide hem tussen de tegenoverstaande koeien. Gelukkig liep het goed af, met alleen een pijnlijke heup. Waar de boer nog plezier in had! Op donderdag 13 juni hoorde Gust, nadat hij de hele voormiddag met Emiel op het land gewerkt had, dat ze ‘s middags om 1 uur weg moesten. Achteraf bleek dat ze naar huis gingen, maar dat wist hij toen nog niet. Gust kreeg bij de boer 7 Reichs Mark. Waarschijnlijk bedoeld als loon. Met de trein ging het weer naar het kamp in Neubrandenburg. Op vrijdag 14 juni ontmoette Gust hier Toon Vennix en Frits Timmermans uit Diessen weer. Om 1 uur ‘s middags vertrok de trein. Hij reed de hele dag en nacht door. Op zaterdag 15 juni om 8.45 uur passeerden ze de grens bij Enschede. Gust:
“Pas toen we bij de grens waren, geloofden we echt naar huis te gaan. Er waren de laatste maand al zoveel geruchten geweest van “Dan gaan we naar huis en dan gaan we naar huis”, doch deze kwamen nooit uit. Met als gevolg dat we dachten: “Eerst zien en dan geloven.”
‘Mogen we naar huis? Eerst zien en dan geloven’
In Enschede werden ze verdeeld over verschillende gezinnen, om daarna de volgende dag door te reizen naar huis. Gust werd ondergebracht bij de familie Snuiverink. Gust belde meteen naar Diessen, naar het postkantoor bij hem in de straat, gevestigd bij Piet van den Hout, want bij Gust thuis hadden ze geen telefoon. Kantoorhoudster was Cor van de Hout-van Hees. Gust:
“Deze vertelde mij door de telefoon dat Mina de Brouwer-van Wezel en Marie en Lies Menheere dood waren. Verder niet veel, want Piet was vader roepen om aan de telefoon te komen. Vader, toen 59 jaar oud, was er snel en vertelde dat thuis alles wel was en dat Jan in het ziekenhuis lag en waarschijnlijk een been zou moeten missen en veel meer niet. (Jan lag toen al 14 dagen op het kerkhof).”
Op zondag 16 juni vertrok de trein ‘s morgens om 8.30 uur uit Enschede. Na een lange reis kwam Gust om half 5 in Tilburg aan. Toen kwam het meest dramatische moment: de ontmoeting met zijn familie en de mededeling dat zijn broer Jan gesneuveld was. Gust:
“Op het station in Tilburg zouden ze me afhalen, had vader door de telefoon gezegd. Vader zijn jongste broer Jan was onderwijzer in Tilburg op den Besterd en woonde in de Jasmijnstraat, ome Jan dus. Deze was alleen aan het station. Toen wij elkaar zagen was mijn eerste wens: “Eerst naar het ziekenhuis, naar onze Jan”. Doch volgens ome Jan was daar geen haast bij en zouden we eerst naar hem thuis gaan en een kop koffie drinken. Zodoende te voet van het station naar den Heuvel,. Ondertussen heeft Ome Jan me voorzichtig en met veel omhaal verteld dat onze Jan dood was, dus gesneuveld was.”
” We kwamen net aan het einde van de Spoorlaan op de hoek twee Duitse officieren tegen. Als ik ooit in staat was geweest om iemand te vermoorden, was het toen! Ik heb me nog nooit zo moeten beheersen als toen. Het is niet te omschrijven wat er toen in me omging. Vijf minuten later waren we bij ome Jan thuis. Toen wist ik wel waarom hij alleen aan het station was. Onze Jozef (mijn broer), mij zussen Betsie en Jo en mijn vriendin van toen Rica Moonen, waren daar. Ons Betsie, ons Jo en onze Jozef waren in de rouw, iets wat vroeger normaal was en zelfs zo hoorde de eerste 6 weken. Rouwen was ik bij ons thuis niet gewend. Als zij aan het station waren geweest in de rouw, had ik direct geweten dat er iemand dood was. Vandaar dus dat Ome Jan alleen was.”
“De zwaarste gang moest nog komen. Wat een feestelijke thuiskomst moest zijn, was – zo heb ik het altijd vergeleken – alsof ik limonade met azijn te drinken kreeg. Ik besefte toen nog niet ten volle wat het voor vader en moeder betekende en wat zij al die weken hebben doorgemaakt. Dat moet verschrikkelijk geweest zijn, ofschoon zij daar later nooit veel over gezegd hebben. Later toen ik zelf kinderen had, is dat goed tot me doorgedrongen.”
Alle Diessense soldaten, op Jan de Vries na, zijn na de Nederlandse capitulatie ongedeerd thuis gekomen. Sommige al snel, andere pas half juni, zoals Frits Timmermans, Toon Vennix en Gust de Vries. Ook Bert Reijnen uit Haghorst heeft enige tijd als krijgsgevangene in het kamp Neubrandenburg in Duitsland gezeten. Later heeft hij nog een tijdje op een boerderij in Duitsland gewerkt. Hij moest zich ‘s avonds wel weer melden op het kamp. Volgens familieleden had het niet veel gescheeld of Bert Reijnen was bij de gevangenneming door de Duitsers geëxecuteerd. Staande voor een vuurpeloton werd van hogerhand beslist dat zijn leven en dat van enkele andere militairen die met hem in de “rij” stonden gespaard mochten blijven. Na enkele weken Duitsland kon Bert Reijnen echter ongedeerd naar huis terugkeren. Hij is later geëmigreerd naar Canada.
Gust de Vries is op 1 juni 2007 op negentigjarige leeftijd overleden.
Uit: ‘In bange en in blije dagen’. Diessen in oorlogstijd.
Uitgave: Werkgroep oorlogsgedenkboek Diessen, 1995.