
Piet Gielens was jachtopziener op Landgoed De Utrecht. Dit gebied was vrij gesloten en daardoor in zekere mate zeer geschikt voor de opvang en doorvoer van onderduikers.
Met de toegankelijkheid van het gebied door de openbare rustplaats In Den Bockenreyder en met de weidse bossen voelden onderduikers zich daar toch vrij en verrichtten boerenwerk. Sommigen waren ondergedoken om dwangarbeid tijdens de Arbeidseinsatz te voorkomen en anderen voor wie de grond onder hun voeten te heet was geworden. Ze vonden ze onder andere bij Janus de Bruijn en Piet Gielens een onderkomen in ondergraven hooioppers of bijgebouwen. In de bossen leefden ze in een soort hutten van loof en takken en bij onraad verstopten ze zich onder schoven van ongedorste rogge.

In het zeer dichtbegroeid dennenbos bij het huis van Piet Gielens stond een houten woning waar onderduikers zaten. Hij kweekte fazanten en in de fazanterie werden ook onderduikers ondergebracht, evenals in verplaatsbare jachthutten, ondergronds onder houtstappels en mustertmijten en achter bijenkorven. Die bijenkorven werden tactisch geplaatst in de bossen en de wat agressieve bijenvolken werden dichtbij de schuilplaatsen neergezet. Enkele onderduikers waren zo handig dat ze in de bodem een radio met accu verborgen.

Door verraad werd in 1944 een aantal onderduikers gearresteerd waaronder Harry van Dooren – zoon van een textieltextielfabrikant uit Tilburg. Ze zouden pas op het eind van de oorlog vrijkomen.
Piet Gielens werd gearresteerd en naar kamp Vught afgevoerd. Hij had het geluk na vier dagen weer vrij gekocht te zijn door fabrikant Van Dooren uit Tilburg. Het schrijnende was dat Van Dooren zijn eigen zoon niet vrij kon krijgen, maar wel degene die z’n zoon had geholpen. Als Piet weer eens wat vluchtelingen had gevonden, werd zijn vrouw aan het werk gezet: ‘Door smeer nog us nunne staopel botterhamme’.
Deze stapels boterhammen waren er niet geweest als Van Dooren het niet mogelijk had gemaakt. Hij had bij Piet Gielens onder het hout en onder de grond her en der ruilmiddelen in de vorm van textiel verborgen. Als schuilplaats gebruiken ze onder andere een ingegraven oude stoomketel uit de fabriek en ook reservebrandstoftanks die door de geallieerde vliegtuigen waren afgeworpen. Deze textiel werd geruild bij boeren voor granen, groenten, eieren, vlees en boter en daarna verdeeld in Esbeek en in de dorpen eromheen. Granen gingen vaak naar Mina van der Heijden die lekker brood kon bakken en meerdere vrijwilligers hielpen haar hierbij. Mina was de echtgenote van Fons van der Heijden uit Netersel.
Op 20 september 1944 is Piet Gielens’ beste maat Fons van der Heijden uit Netersel op een zeer laffe manier van achteren neergeschoten, waar Piet het tot aan zijn dood moeilijk mee heeft gehad.

Terugtrekkende Duitsers hadden bij Fons van der Heijden het uniform gevonden van een Engelse soldaat en dat moest Fons met zijn leven bekopen. Door hun hechte vriendschap hadden zij in de Tweede Wereldoorlog een goede samenwerking in de ondergrondse.
Piet Gielens was in het begin van de oorlog al vlug actief in het ondergronds werk. In mei 1940 was hij al betrokken bij het over de grens brengen van tientallen Nederlandse en Franse militairen, alsook Joden. Daar de oorlogswinters zeer streng en langdurig waren, werden gewonde vliegtuigpiloten per jachtslede vervoerd; het paard van jachtheer Jurgens werd voor de slee gespannen waarmee ze over de grens werden gebracht. Daar werden ze opgevangen door een collega van Piet Gielens met de bijnaam Den IJzeren. Hij behoorde tot de zogeheten Goirlegroep. Ook zaten onderduikers in het stenen jachthuisje (bij het beeld ‘de kapstok’) waar vijf dorpen Beers, Hilvarenbeek, Lage Mierde, Baarschot en Netersel samenkomen. Er waren meerdere passanten voor een of twee dagen die de oversteek naar België maakten. Ook werkte Piet samen met marechaussee wachtmeester Th. Backx uit Esbeek.
In 1970 is Piet Gielens onderscheiden met het eremedaille verbonden aan de orde van Oranje Nassau.

Tekst: Ad van Rijswijk